December 2023

Inleiding

We verhogen (indexeren) de pensioenaanspraken en -uitkeringen van alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden vanaf 1 januari 2024 met 8,34%, mede op basis van versoepelde wettelijke regels. De overheid heeft namelijk de indexatiemogelijkheden verruimd in aanloop naar het nieuwe pensioenstelsel. We hebben besloten hier gebruik van te maken. De gevolgen van de verhoging met 8,34% op korte en op langere termijn zijn bekeken. Daarbij hebben we de belangen van alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden goed afgewogen. De versoepelde wetgeving vereist dat we voor de extra indexering die als gevolg van de versoepelde wetgeving kan worden toegekend, kwantitatief beschrijven welke generatie-effecten deze indexering heeft. De extra indexering door versoepelde wetgeving per 1 januari 2024 is 4,11%[1]. Over 2022 was de extra indexering als gevolg van de versoepelde regels 6,56%.

Ieder geboortejaar ontvangt dezelfde indexering van 8,34% (we maken geen onderscheid in indexeringspercentage tussen (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden). Iedereen gaat er dus evenveel op vooruit. Dit is evenwichtig. Hieronder brengen we de effecten op langere termijn in kaart.

Extra kwantificering op basis van ons scenariomodel

Naast de hierboven genoemde kwantificering is er aanvullend gekeken naar pensioenresultaten van zeven representatieve leeftijdscohorten. Hiervoor hebben we ons scenariomodel gebruikt dat ons ondersteunt bij onze besluitvorming. De uitkomsten van dit model hebben wij als evenwichtig beoordeeld.

Uitkomsten scenariomodel

Door indexeren daalt de dekkingsgraad waardoor de kans op korten toeneemt en toekomstige indexaties lager worden. Dit kan voor deelnemers en pensioengerechtigden van verschillende leeftijden verschillend uitpakken. Door de indexatie per 1 januari 2024 daalt de startdekkingsgraad in het scenariomodel met 10,5 %-punt. In het geval we geen gebruik hadden gemaakt van de versoepelde regels zou de startdekkingsgraad dalen met 5,5%-punt. Het gebruik van de versoepelde regels leidt dus tot een extra daling van de dekkingsgraad met 5,0%-punt.

De berekeningen zijn gemaakt met een horizon van drie jaar. We bekijken hoe groot de effecten zijn in 2026.

Voor het kwantificeren maken we gebruik van de wettelijke standaard methode om in te varen (het omzetten naar de nieuwe pensioenregeling).

Voor de bepaling van de generatie-effecten maken we gebruik van invaarratio’s.

Invaarratio wordt gedefinieerd als de verhouding tussen:

• vermogen bij invaren volgens de wettelijke standaardmethode
• vermogen bij invaren dat behoort bij volledige indexering en pensioenopbouw tot aan moment van invaren en een invaardekkingsgraad van 100%

Een invaarratio boven 100% betekent dat bij overgang naar het nieuwe pensioenstelsel de pensioenaanspraken of -uitkeringen toenemen voor een deelnemer respectievelijk pensioengerechtigde. Bij een invaarratio onder 100% is er sprake van een afname.

We bekijken 3 scenario’s:

1. basis scenario (geen indexatie)
2. scenario met 4,23% indexatie (op basis van gedeeltelijke looninflatie)
3. scenario met 8,34%  indexatie (op basis van volledige looninflatie)

De berekeningen zijn gebaseerd op een scenario dat de nieuwe pensioenregeling start per 1 januari 2026.

De resulterende invaarratio’s voor het mediane en slecht weer scenario’s zijn dan als volgt:

Uit deze berekeningen blijken de voorgestelde indexaties een beperkte impact te hebben op de invaarratio’s en deze impact verloopt voor de verschillende generaties conform de verwachtingen (voor ouderen iets gunstiger dan voor jongeren). Hierbij valt op te merken dat de invaarratio’s meer evenwichtig worden wat komt doordat ouderen, door sterfte, in het model minder profiteren van “het uitdelen van de buffer” in het nieuwe pensioencontract. In de grafieken is te zien dat de gele bandbreedte die de ‘volledige indexatie’ representeert, smaller is dan de blauwe bandbreedte die ‘geen indexatie’ representeert.

Voor de generatie-effecten kijken we vervolgens naar de relatieve impact van de indexatie op de invaarratio’s. De relatieve impact van de versoepelde wetgeving is het verschil tussen scenario 3 ten opzichte van scenario 2; dit is een extra indexatie van 4,11%. De relatieve impact van de totale aanpassing (het verschil tussen de volledige indexatie op basis van loonindex ten opzichte van geen indexatie) is het verschil van scenario 3 ten opzichte van scenario 1.

Bij gebruik van de volledige indexatieruimte daalt de mediane invaarratio van een 25-jarige met circa 2,5% (van 130% naar 127,5%) ten opzichte van het scenario van gedeeltelijke indexatie. De 25-jarige profiteert dus iets minder van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Voor de pensioengerechtigden heeft de extra indexatie een licht positief effect op hun invaarratio. Zij gaan er iets op vooruit. Het sneller indexeren heeft dus een voordeel voor de pensioengerechtigden, en een (gering) nadeel voor jonge actieven.

Tot slot kijken we naar de impact van korten en de kans op korten in de komende drie jaar.

Hier zien we dat bij gebruik van de volledige indexatiemogelijkheden de kans op korten eind 2025 stijgt van 3,5% naar 6,2% ten opzichte van het scenario van geen indexatie. De omvang van een dergelijke korting stijgt van 0,7% naar 0,9%.

De verandering van de kortingskansen is beperkt. Daarbij merken we op dat de kans op korten per definitie toeneemt als gevolg van verhoging van de pensioenen en de daarmee gepaard gaande afname van de dekkingsgraad.

 

[1] Er is 8,34% toegekend in plaats van 4,23% die zonder de versoepelde regels toegekend had mogen worden.