Inleiding
We verhogen (indexeren) de pensioenaanspraken en -uitkeringen van alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden in december met 7,73% mede op basis van de versoepelde wettelijke regels. Per 1 augustus werden de pensioenen al tussentijds verhoogd met 4,42%. Beide verhogingen zijn gebeurd op basis van een evenwichtige besluitvorming vooruitlopend op de transitie naar een nieuw pensioenstelsel. De versoepelde wetgeving vereist dat we voor de extra indexering die als gevolg van de versoepelde wetgeving kan worden toegekend kwantitatief beschrijven welke generatie-effecten deze indexering heeft. De extra indexering door versoepelde wetgeving in december is 2,91%1. Over heel 2022 is de extra indexering 6,56%2.
Ieder geboortejaar ontvangt dezelfde indexering (we maken geen onderscheid in indexeringspercentage tussen deelnemers en pensioengerechtigden) dit is evenwichtig.
Extra kwantificering op basis van ons scenariomodel
Naast de hierboven genoemde kwantificering is er aanvullend gekeken naar pensioenresultaten van 7 representatieve leeftijdscohorten. Hiervoor hebben we ons scenariomodel gebruikt dat ons ondersteunt bij onze besluitvorming. De uitkomsten van dit model hebben wij als evenwichtig beoordeeld.
Uitkomsten scenariomodel
Door indexeren daalt de dekkingsgraad waardoor de kans op korten toeneemt en toekomstige indexaties lager worden. Dit kan voor deelnemers en pensioengerechtigden van verschillende leeftijden verschillend uitpakken. We kijken naar de effecten van het besluit in december, maar ook naar het effect van alle extra indexaties die onder de versoepelde regels zijn toegekend. Door de indexatie in december daalt de startdekkingsgraad in het scenariomodel met 9,7 %-punt. In het geval we geen gebruik hadden gemaakt van de versoepelde regels daalt de startdekkingsgraad met 6,2%-punt. Het verschil door het gebruik van de versoepelde regels is een extra daling van de dekkingsgraad met 3,5%-punt.
Voor alle indexaties tezamen daalt in geval van het toepassen van de versoepelde wettelijke regels de startdekkingsgraad in het scenariomodel met 16,6 %-punt. In het geval we geen gebruik hadden gemaakt van de versoepelde regels daalt de startdekkingsgraad met 9,4%-punt. Het verschil door het gebruik van de versoepelde regels is dat de startdekkingsgraad 7,2%-punt extra daalt.
De berekeningen zijn gemaakt met een horizon van vijf jaar. We bekijken dus hoe groot de effecten zijn in 2027. Uiterlijk per 1 januari 2027 gaat Nederland namelijk over op een nieuw pensioenstelsel.
Voor het kwantificeren maken we gebruik van een combinatie met invaren (het omzetten naar de nieuwe pensioenregeling uiterlijk in 2027) via de wettelijke standaard methode.
Voor de bepaling van de generatie-effecten maken we gebruik van invaarratio’s.
Invaarratio wordt gedefinieerd als de verhouding tussen:
• Vermogen bij invaren volgens de wettelijke standaardmethode
• Vermogen bij invaren dat behoort bij volledige indexering en pensioenopbouw tot aan moment van invaren en een invaardekkingsgraad van 100%
Een invaarratio boven de 100% betekent dat bij overgang naar het nieuwe pensioenstelsel de pensioenaanspraken of -uitkeringen toenemen voor een deelnemer respectievelijk pensioengerechtigde. Bij een invaarratio van onder de 100% is er sprake van een afname.
We bekijken 3 scenario’s :
1 Geen extra indexatie: de indexaties op basis van de oude regels
2 Extra indexatie jan/aug: de 3,3% extra indexaties waarover in juli is besloten
3 Totaal extra indexatie (AMVB): alle extra indexaties op basis van de aangepaste regels
De berekeningen zijn gebaseerd een verwachte start van de nieuwe pensioenregeling per 2027.
De resulterende invaarratio’s voor het mediane en slecht weer scenario’s zijn dan als volgt:
Voor de generatie-effecten kijken we vervolgens naar de relatieve impact van de indexatie op de invaarratio’s. De relatieve impact van scenario 3 ten opzichte van scenario 2 is een extra indexatie van 2,91%. De relatieve impact van de totale extra indexatie(AMVB) is het verschil van scenario 3 ten opzichte van scenario 1.
Uit deze berekeningen blijken de voorgestelde indexaties een beperkte impact te hebben op de invaarratio’s en impact voor de verschillende generaties met de verwachte gevolgen (voor ouderen iets gunstiger dan voor jongeren). Hierbij valt op te merken dat de invaarratio’s meer evenwichtig worden wat komt omdat ouderen, door sterfte, in het model minder profiteren van “het uitdelen van de buffer” in het nieuwe pensioencontract.
Bij het gebruik van de volledige indexatieruimte daalt de mediane invaarratio van een 25-jarige dus met ruim 3,8% (van 125% naar 121,2%). De 25-jarige profiteert dus iets minder van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Voor de pensioengerechtigden heeft de extra indexatie een licht positief effect op hun invaarratio. Zij gaan er iets op vooruit. Het sneller indexeren heeft dus een voordeel voor de pensioengerechtigden, en een (gering) nadeel voor jonge actieven.
Tot slot kijken we naar de impact van korten en de kans op korten in de komende vier jaar.
Hier zien we dat bij gebruik van het volledige indexatiemogelijkheden de kans op korten in 2026 stijgt van 8% naar 10,8%. De omvang van een dergelijke korting blijft dan onveranderd < 1% .
De verandering van de kortingskansen is beperkt. Daarbij merken we op dat de kans op korten per definitie toeneemt als gevolg van verhoging van de pensioenen en de daarmee gepaard gaande afname van de dekkingsgraad.
1 Er is 7,73% toegekend in plaats van 4,82% die zonder de versoepelde regels toegekend had mogen worden
2 Met de versoepelde regels is respectievelijk 1,38%, 4,42% en 7,73% toegekend, dat is bij elkaar 14,04%.
Zonder de versoepelde regels zou er respectievelijk 0%, 2,54% en 4,82% zijn toegekend; dat is bij elkaar 7,48% zijn. De extra indexatie is dus 6,56%: het verschil tussen 14,04% en 7,48%.